Meestal willen kinderen van bekende Nederlanders niet te veel met hun vader of moeder worden geassocieerd. Ze zetten zich af en willen het zelf maken. Altijd hangt daar die vage verdenking in de lucht dat ze een kruiwagen zullen hebben gehad of dat de bekende achternaam deuren voor hen heeft geopend. Zo niet Stephen Emmer. Hij is stralend trots op zijn vader, voormalig nieuwslezer Fred Emmer. Maar net zo goed op zijn moeder Roekie Aronds, eigenlijk Neerlands eerste soapactrice vanwege haar rol in Pension Hommeles. Haar werd het bekende lied ‘Ik zou je het liefst in een doosje willen doen’ toegezongen.
Beiden staan gevat in een foto op zijn piano. Samen, ondanks dat ze gescheiden zijn. in gezelschap van Emmer en zijn twee volwassen dochters. Hij zet het kostbare portret zorgvuldig terug. Emmer is ervan overtuigd dat juist zijn ongebruikelijke en chaotische jeugd met twee ongewone ouders hem precies heeft gebracht waar hij nu is: een succesvol componist die aan het begin van een nieuwe, bijzondere carrière staat. Zijn recent verschenen album Home ground won in Amerika de prestigieuze gouden Global Music Award.
Soms is de man die zichzelf jarenlang als ‘muziek-ambtenaar’ betitelde, nog steeds verbijsterd over wat hij de afgelopen elf jaar heeft meegemaakt. Samenwerkingen met soul zangeres Chaka Khan en met Tony Visconti, de producent van David Bowie. Hij zei: “Lijkt het je wat als Lou Reed dit nummer doet?”
Is het vervelend dat mensen altijd vragen naar je vader Fred?
Nee hoor. ik begrijp het wel. Nieuwslezers waren in zijn tijd nog echt bekende Nederlanders. Terwijl de collega’s van toen nog weleens ergens zichtbaar zijn, heeft hij vrijwillig voor de anonimiteit gekozen. Hij heeft geen behoefte aan herhalingsapplaus en daar wijkt hij niet vanaf. Hij houdt ook niet van herinneringen ophalen, hij leeft erg in het nu. Een aanhanger van mindfulness voordat het zelfs maar was uitgevonden! Zelfs op oudejaarsavond ging hij al voor twaalven naar bed. Terugkijken, vooruitkijken, waarom? Als klein jongetje vond ik dat natuurlijk niet leuk.
Je hebt niet echt een reguliere jeugd gehad met ook nog actrice Roekie Aronds, eigenlijk de allereerste soapie als moeder.
Niet in de zin van: braaf op tijd naar de voetbalwedstrijd of samen naar de geitenboerderij. Maar het was een erg spannende jeugd. Bij mijn moeder — mijn ouders zijn gescheiden toen ik klem was – kwamen allerlei artistieke figuren en acteurs langs. Op een dag lag ik ziek in bed. Hoorde ik opeens de stem van Pipo de Clown: ’Gaat het, jongetje?’ lk dacht dat ik ijlde, maar het bleek echt acteur Cor Witschge te zijn. Tijdens een oudejaarsavond was een zekere Swami Swananda te gast. Hij ging om twaalf uur op een oranje kleedje op het balkonnetje van het huis staan en toeterde op een soort alpenhoorn door de straat. Drie minuten lang, en dat in Hilversum.”
Mijn vader was in die jaren nog verslaggever bij de NTS. Op Koninginnedag mocht ik in zijn kleine sportautootje mee naar het defilé op Soestdijk. Bij de ingang wapperde hij met zijn perskaart en vervolgens parkeerde hij het autootje aan de zijkant van het bordes. Dat kon toen allemaal nog. ik moest in de auto blijven, ‘Stay’ riep hij dan. Hij ging aan het werk en ik zag de hele parade voorbijtrekken. Gelukkig lag er altijd nougat in het handschoenenkastje.
Hij riep ‘Stay’?
Ja, hij had iets met Engels. Daar is ook mijn voornaam uit voortgekomen. In Nederland heet je Stefan, Steven of Stephan. Niemand hier heet Stephen.
Je vader leek altijd zo’n keurige, afgemeten man.
Leek‚ja. Maar mijn vader heeft vele kanten. Ik zat op het Amsterdams Lyceum. Op ouderavond kwamen daar vaders in nette blazers. Mijn vader verscheen in een spijkerpak met wijde pijpen, op plateauzolen en met een paarse pet op. En ook nog allemaal vragen stellen, natuurlijk. Als kind vind je dat gruwelijk.’
Alsof dat niet genoeg was, heeft hij ook nog een erotisch boek geschreven.
Dat was de ultieme straf, zo ervoer ik dat tenminste. Die avond dat hij bij Sonja Barend over dat boek werd geïnterviewd… Een paar minuten duurde het slechts, maar dat heb ik op school geweten. Er waren meisjes die niets meer met me te maken wilden hebben. Zelfs de leraren deden eraan mee. Met een schuine blik op mij roepen: ‘Vandaag gaan we het maar eens over échte literatuur hebben!’ Nu denk ik: hij was zijn tijd weer eens ver vooruit. Heleen van Royen‚ Kluun, Stella Bergsma; wat hij toen schreef, doen zij nu.
Je bent supertrots op je belde ouders.
Ik beleef momenteel een periode van enorme herwaardering van mijn jeugd. Als kind zit je natuurlijk helemaal niet te wachten op al die gekkigheid. Mijn ouders stonden allebei ontzettend open voor verandering, dat bond en bindt hen ook. Mijn moeder wilde dan opeens boeddhist worden en naar India verhuizen, dat werk. Dat bleef’ niet alleen bij dromen, ze deed het echt en nam mij mee. Als reactie daarop koos ik tussen mijn dertigste en vijftigste voor een volstrekt ander bestaan. Rust, reinheid en regelmaat. Huisje, boompje. beestje. Die man met die Volvo, die hond en dat donkerblauwe Gaastra—jack: dat was ik. Echt heerlijk na al die onrust!
Je werd ’muzIekambtenaar’. Zo noemde je tenminste zelf de productie van de begintunes die Je maakte voor onder meer het NOS Joumaai, RTL Nieuws, RTL Late Nlght, RTL Boulevard en ga zo maar even door. ln totaal honderden.
Muziek heeft altijd centraal gestaan in mijn leven, vanaf mijn twaalfde jaar eigenlijk. Maar zelfs dat fenomeen wist ik, na een jeugdperiode in verschillende bands, in te perken. te structureren. Als een soort wethouder Hekking zat ik van negen tot vijf in mijn studiokantoor. Ik weet nu: ik zocht gewoon houvast en structuur. Wilde helemaal geen muziekcowboy zoals een Herman Brood zijn. Cowboys had ik in mijn jeugd genoeg zien langskomen. Maar ik moest wel wat met muziek.
Hoe word je in hemelsnaam componist van begintunes van programma’s?
Ik heb natuurlijk nooit gedacht: goh. ik ga eens mijn beroep van leadermuziek maken. Zo werkt dat niet. Ik zat in de muziek en ik rolde erin. Voor de lol had ik al eens een leuke leader gemaakt bij de balletjes van de Lotto trekking, daar stond zo’n vreselijk irritante melodie onder. Toen ik dat had gemaakt, dacht ik wel: hé, dit kan ik! Mijn voorgangers waren oudere componisten die het ‘erbij‘ deden. Ik heb het tot een volwassen beroep weten uit te bouwen. Maar het wordt onderschat. Nog steeds ontmoet ik snelle popjongens die dat ook even denken te kunnen. Altijd is het weer veel moeilijker dan ze denken.
Wat is er zo moeilijk aan?
Om te beginnen de intake bij de opdrachtgever. Ja. echt! Soms ben ik een halve psycholoog. De opdrachtgever weet meestal heel duidelijk hoe het juist niet moet worden. Géén synthesizers. het mag niet op de concurrent lijken, geen rare geluidjes zoals ping en pong of, zoals iemand ooit tegen me zei: ‘Niet zo Japanserig’. Maar hoe het dan wel moet… Dan worden algemene termen als ‘pittig’ en ‘snel’ gebruikt. Daarvan moet je vervolgens chocola zien te maken. ik heb het dertig jaar gedaan en ik zie het als een minimozaïek. Een puzzel met een zeer beperkt aantal stukjes. Maar je moet wel een volwaardig plaatje krijgen. Dat kan ik goed, dat durf ik na dertig jaar best te zeggen. Zoals ze bij RTL zeggen: ‘Jij snapt het best hoe je het DNA van ons merk in muziek moet vertalen’. Hoewel de reacties in het begin vaak negatief zijn.
Kijkers pikken het niet als ‘hun’ nieuws opeens anders klinkt.
Precies! Pas als de tune opnieuw verandert, zeggen ze: ‘Dat oude muziekje. dat was pas geweldig‘. Elke keer weer. Dat zie ik dan maar als waardering.
Maar wordt het als volwaardige muziek gezien? Ooit werd je boos omdat een fotograaf het als ‘riedeltjes’ betitelde.
Uiteindelijk is het vooral een ambacht. Ik merkte dat ik meer een kunstenaar wilde zijn, eigen dingen creëren. Ik kon mijn ei niet meer kwijt. Daar heb ik heel lang tegenaan zitten hikken. Wat wilde ik nou eigenlijk? Was de kunstenaar in mij niet allang dood na dertig jaar? Dat leek in het begin zo te zijn. Muzikaal gesproken kwam er helemaal niets meer uit mijn binnenste. Vergelijk het met jou als journalist: je schrijft journalistieke verhalen volgens bepaalde regels en opeens moet je alle regels loslaten en een boek gaan schrijven. Dat is moeilijk. Ik vond uiteindelijk inspiratie bij de BBC waar ik gedichten hoorde voorlezen. Ik ben daar muziek bij gaan maken die het gesproken woord ondersteunt en volgt. Dertien stukken maakte ik. Zelf was ik er heilig van overtuigd dat ik al het beroepsmatige en plichtmatige had losgelaten. Totdat iemand zei: ‘Hé. ik hoor er een tv-tune in!’ Woedend was ik. Maar het bleek uiteindelijk wel de formule waarop ik ben gaan voortborduren.
Toen vond je jezelf opeens terug In een Amerikaanse taxi.
Net een film. De telefoon ging, een Amerikaanse stem: ‘Ik geloof dat jij iets bijzonders hebt gemaakt. Wil je naar New York komen om met Tony Visconti te werken?’ Visconti? De producer van David Bowie? Geld speelde voor hem geen rol en zo zat ik in 2009 inderdaad opeens in die gele taxi. Heel Amerikaans: bij aankomst in de studio moest ik meteen vol aan de bak. Was er op een gegeven moment nog een stem nodig voor de gesproken tekst. Vraagt die Visconti: ‘Ik zou Lou Reed kunnen vragen, denk je dat je daar wat aan hebt?’ Lou Reed! Of ik daar wat aan zou hebben…? Ik dacht dat ik voor de gek werd gehouden. Maar Reed deed mee. Hij vond het wel grappig, zo’n ‘arty farty European project’. Dat resulteerde in Recitement, een spoken-word-album.
Aan je laatste album ‘Home ground’, een combinatie van soulmuziek met sociaal bewogen teksten, doen Chaka Khan en Patti Austin mee. Hoe haal je al die grote namen binnen?
Ik noem het muzikaal Tinderen. Heb je er trouwens eenmaal een, dan wekt dat weer vertrouwen bij anderen. ‘Hé, wie is de rare Hollander, heb jij ook met hem gewerkt? Oh, hij heeft iets met Lou Reed gedaan, dan zal het wel goed zijn’, Uiteindelijk gaat het steeds gemakkelijker.
Je sleept inmiddels aan de lopende band prijzen binnen. Home Ground won de gouden Global Music Award en de Humanitarian Award. Er zijn al mensen die het over een Grammy hebben. Toch ben je in Nederland nog een relatief onbekende artiest. Hoe komt dat?
Ik treed niet op. Ik kan ook niet zingen. Ik ben een laboratoriumartiest, zo noem ik het zelf. Dus ben ik voor het grote publiek minder zichtbaar. Maar ik duik weer via andere kanalen op. Bij de KLM ben ik eind dit jaar muzikale hoofdgast in het inflight entertainmentprogramma. Ik laat eigen werk horen en vertel er anekdotes bij. Niet de minsten gingen mij voor: Jaap van Zweden, Sting, Pavarotti. Daar ben ik best trots op.
Heb je geen spijt dat je dertig jaar in het strakke zelfverkozen regime van muziekambtenaar hebt doorgebracht terwijl je albums nu internationaal worden opgepakt?
Ik ben nu eindelijk geworden wat ik altijd heb willen zijn; mijn vrije werk valt het meest samen met mijn muzikale identiteit. Maar dat was ik niet geworden zonder mijn turbulente jeugd en ook met zonder de kennis die ik heb opgedaan bij tunes maken. Al die kanten heb ik in mijn leven nodig gehad. Het is een optelsom met deze mooie uitkomst.
Een gedeelte van de opbrengst van je albums gaat naar goede doelen zoals War Chlld. Waarom?
Ik heb de afgelopen jaren mijn sporen en mijn geld verdiend. Op een gegeven moment is het dan tijd om wat terug te doen richting maatschappij, zo simpel is het eigenlijk. Muzikante Nina Simone zei ooit: ‘Het is de plicht van elke artiest om wat hij waarneemt, in zijn creaties te verwerken’. Muziek moet meer zijn dan alleen amusement en geld verdienen. Het is mooi als je in de samenleving iets teweeg kunt brengen en ik doe dat heel concreet door geld te geven aan War Chíld en aan de White Feather Foundation van Julian Lennon.
Natuurlijk zijn je ouders trots op je. Wat merk je daarvan?
Twee jaar geleden kwam ik op YouTube een filmpje tegen met een oud interview met mijn vader over de dood. Hij liet een stuk muziek horen en zei tegen de interviewer: ‘Dat is van mijn zoon. Dat moet worden gedraaid als ik er straks niet meer ben, op mijn begrafenis’. Ik was verbijsterd, want hij had me dat nooit verteld. Het was het nummer ‘God it’s hot’. Toen nog een instrumentaal stukje. Ik ben er opnieuw mee aan de gang gegaan en nu is het wel af. Voor hem. Maar ik hoop dat het nog heel lang duurt voordat we het hoeven te gebruiken.
[Bron : De Telegraaf / Vrij Magazine – Marjolein Schipper]